Teneinde de jeugd te begrijpen heb ik mij de afgelopen zomervakantie zo nu en dan verstaan met een kudde tieners op een Zuidfranse camping. Eigen kinderen eerst natuurlijk, aanhang in het kielzog, vriendjes en vriendinnetjes erbij, al met al ontstond een klontje tieners dat mijn nabijheid tolereerde alsof ik de vertrouwde cameraman in een natuurfilm was. Zo kon ik en passant wat gesprekken beluisteren. Op míjn beurt was ik zo beleefd geregeld eten en drinken in de jeugd en munten in het tafelvoetbalspel te stoppen. De jeugd en ik bereikten een win-win-situatie.
Zo komt het dat het woord 'inleunen' nu tot mijn woordenschat behoort.
Ik leun in, jij leunt in, hij leunt in (niet: zij leunt in; inleunen is namelijk mannelijk). Ook nooit: wij leunen in, jullie leunen in en zij leunen in, want inleunen, dat doe je alleen. Nou ja, alleen. Je leunt in bij een ander. Om precies te zijn: bij die ene speciale ander met wie je gaat zoenen. Tongen.
"We stonden op de brug en hij begon in te leunen. Toen was ik te laat".
Of: "We stonden bij de douches en ik leunde in".
Inleunen leidt onherroepelijk tot zoenen. Een beetje door de knieën gaan, zijwaarts draaien, gezicht kantelen en lippen naar lippen brengen. Da's alles! Had ik dat nou maar 35 jaar geleden geweten. Of werd er toen niet ingeleund?
Metz luistert
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten