16 februari 2009

familieverhalen 16

Mijn grootvader, naar wie ik genoemd ben, was in zijn tijd een arme sloeber. Hij bracht met paard en wagen vaatjes bier bij caféhouders in Zuidwest Drenthe en toen dat stopte, verkaste hij met zijn familie naar Duitsland om in de mijnen te werken. Op mijn bureau staat zijn mijnlamp met nr 3588 in een koperen plaatje geslagen. Het was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, dus Duitsland had alle eigen mannen nodig voor de loopgraven en erevelden.
Mijn vader is in Duitsland geboren.
Dat zat me in de vijftiger jaren en als opgroeiend kind niet lekker, omdat alles wat uit Duitsland kwam verdacht was. Ik had toen liever dat mijn vader in Engeland was geboren, of zo.
Gelukkig kon ik als kind aan mijn vriendjes melden, dat we in de hongerwinter twee Amsterdamse jochies in huis hadden. Mijn tante Maaike had ze met de Lemmerboot gebracht.
Die kinderen zijn ver na de oorlog nog één keer terug geweest, maar toen in stoere motorpakken en een vrouw achterop. Mijn ouders konden niet omgaan met die rappe Amsterdamse mentaliteit, dus dat contact is daarna gestopt.


freek

Geen opmerkingen: